Happy
Ik ben een gelukkig mens. Hoe ouder ik word, hoe evidenter dit lijkt. Net als Luc De Vos kan ik zeggen : Eigenlijk ben ik rijk. Ik heb alles wat mijn hart verlangt.
Soms laat ik mij nog eens vangen door de hele mediawereld om mij heen die mij wil overtuigen van mijn onbehagen. Willen ze mij voor de zoveelste keer wijsmaken dat ik dit of dat tekort kom, dat ons huisje er zus en zo moet uitzien, dat ik dit of dat moet dragen, dat ik te dik, te dun ben.
Maar vandaag in de tuin dacht ik opnieuw aan het aangehaalde vers bij De Vos. Kijk naar de lelies in het veld.
Het hoeft niet eens zomer te zijn.
Het gebeurt iedere morgen. Ik word wakker naast een glimlachend gezicht, we zijn blij om elkaar. Er is vers brood, er is kaas en al tikt de klok dat we naar het werk moeten, we leven in ons paradijs. De liefde en het geluk zijn inderdaad gratis.
De economie groeit elk jaar met gemiddeld twee procent, zeggen ze in de gazet. In de afgelopen twintig jaar is de economie dus met veertig procent gestegen. Rekenen
kan soms eenvoudig zijn. In 1984 was ik arm. Nu ben ik gemiddeld veertig procent minder arm dan twintig jaar geleden, zo bewijzen de cijfers. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik iets te kort kwam. Ik heb altijd getracht gelukkig te worden en liefde te vergaren. En geluk en liefde kan men niet kopen. Dat hebben ze mij altijd wijsgemaakt. Zo eenvoudig was het, zeiden ze. Maar ik denk dat de meeste mensen niet geloven dat geluk en liefde gratis zijn. (...)
Eigenlijk ben ik rijk. Alles wat mijn hart verlangt kost zo weinig. Aardappelen, bier, mosselen. Voor een paar honderd oude franken is dat allemaal van mij. Ik begrijp niet waarover de mensen klagen. En gewoon thuis zitten, dat kost ook niets. Een beetje zitten tokkelen op mijn gitaar, dat doe ik nog het liefst van al. En die gitaar die heb ik al, daar hoef ik ook niet meer voor te betalen.
Begrijpt u nu wat ik bedoel met dat vers uit de bijbel van de vogels in het veld? Zij vergaren niet in voorraadschuren maar toch wordt er voor hen gezorgd. Ik
ging ooit eens bij een pittabar naar binnen en bestelde daar een pitta met veel looksaus en net toen ik wilde betalen zei een kerel die naast mij zat dat hij mijn pitta wel zou betalen. Hij was een straatmuzikant die al vaak een liedje van mij had gespeeld en hij was blij dat hij nu een keer iets kon terugdoen voor mij.
Uit : Luc De Vos, Volksmacht, Uit. Atlas 2005