zondag 4 december 2005

Gaat u fluitend naar het werk ?

Indien wel, dan hoort u bij de gelukkige 15% van de (werkende) bevolking. Blijkbaar is voor velen het horen van de wekker op maandag morgen behoorlijk stresserend : een nieuwe werkweek komt er aan, willen of niet.
Waarom zo'n weerzin tegen werken ? Zelf heb ik er (meestal) geen last van, maar 85 procent dus wel.
Twee filosofen, Hannah Arendt en Peter Sloterdijk geven elk hun verklaring (Filosofiemagazine 2/2005). Volgens Arendt ligt het aan het werk zelf : dat kàn (zeg wel kàn) ons reduceren tot een extensie van een machine. Een intelligente robot zeg maar. Peter Sloterdijk zegt onomwonden dat het aan de mens ligt : hij is een verwend kind !
Het bracht hier al enige discussies op, want binnen onze vriendenkring zijn er enkele die hards tegen werk. Wij, het vriendje en ik dus, begrijpen dat moeilijk, omdat je, wanneer je je buiten het arbeidsproces zet (door uitdrukkelijk niet deel nemen) je in zekere zin ook buiten de maatschappij zet, tenzij je werk dient om voor een ander te zorgen (kinderen, ouderen). Het gaat hier niet om het tijdelijk onderbreken van het werk maar om een principekwestie : het werk ontvluchten en zo lang mogelijk niet werken.
Nu en dan opteer ik dat dat alleen maar mogelijk is (in onze verzorgingsmaatschappij) omdat juist velen wél werken (dus ook met inbegrip van die 85% mensen die het tegen hun zin doen), maar dat willen ze niet geweten hebben.
Soit, ik hoopte bij Arendt en Sloterdijk enkele goeie argumenten te vinden die een pleidooi zouden inhouden voor het werk als deelname aan het maatschappelijk proces.
Dat is niet geheel gelukt.

Arendt deelt het actieve leven in drie soorten en (niet onbelangrijk !) alle drie zijn nodig om een volwaardig actief leven te leiden. Het eerste noemt Arendt arbeid : de louter fysieke arbeid die wordt verricht om in de biologische behoeften te voorzien. De arbeid hoort hier bij het huishouden. Het is arbeid die nodig is om te overleven en ook het dierenrijk kent deze arbeid.
Vervolgens spreekt Arendt over werk. Dit resulteert in houdbare gebruiksgoederen en hierin toont de mens zich als de homo faber. Omdat hij zijn goederen moet verkopen (of betaald wordt voor het maken), wordt hij mogelijks gereduceerd tot een koper/verkoper van zijn producten of zijn (ver-)koopkracht. Hoe groter die reductie wordt aangevoeld, hoe weerzinwekkender wellicht het geluid van de wekker 's morgens. Door de wegwerpmaatschappij en de druk op consumptie, wordt dit gevoel alleen maar versterkt. De mens wordt zelfs slaaf van zijn arbeid en consumptiedrang.
Tenslotte onderscheidt Arendt de actie. Hier krijgt de mens de kans zijn uniciteit te tonen. In zijn spreken en schrijven. Politiek zou bij uitstek zo'n actie zijn. Ik veronderstel dat ze Marx hierin volgt en het heeft over scheppende arbeid, arbeid waarin de mens 'schept' in plaats van maakt, waarin creativiteit zeer belangrijk is.

Peter Sloterdijk meent dat de weerzin tegen werken niet komt uit geestdodend werk (want er is nog nooit zoveel vrije tijd geweest waarin een mens zich ook kan verwezelijken en ook in veel werk kan men zichzelf verwezenlijken) maar wel uit de verwennerij waarin een mens opgroeit. In onze verzorgingsmaatschappij komt alles naar ons toe ne het lijkt alsof de moeite die we moeten doen om iets te bereiken, steeds "zwaarder" wordt, terwijl het historisch gezien altijd makkelijker is.

Aan wiens kant ga ik staan ? Bij beiden. Bij Arendt heb ik de sympathie voor het scheppende versus het mogelijks mensonterende werk als mensen radertjes worden in grote gehelen waar ze geen zeggingsschap hebben en geen creativiteit kunnen tonen. Kijk maar welke sectoren het meest moeite hebben met een verlenging van hun loopbaan, het zijn meestal niet meest creatieve sectoren, en dat is begrijpelijk.
Anderzijds kan ik grotendeels achter Slotendijks visie staan. Volgens mij hoort werken tot de condition humaine. Een mens moet werken net zoals hij moet eten. Of sterker nog : hij moet werken omdat hij moet eten.
Een mens werkt omdat hij afhankelijk is van zijn medemens (je kan zelf niet alles) en die medemens afhankelijk van mij (ik kan dingen die andere mensen niet kunnen). Of zeg maar het klassieke : steentje bijdragen.

Dus heb ik het steeds moeilijker met mijn vrienden die alle mogelijke manieren zoeken om te ontsnappen aan werk en morgen hun wekker niet op 7 uur moeten zetten omdat ze werk zinloos vinden en zich liever bezig houden met "zelfontplooiing", vriendschap en andere waarden.
Alles heeft een materiële basis en als jullie er zelf niet voor zorgen dan moeten anderen dat doen, met of zonder zin. Of anders gezegd : anderen zorgen voor jullie, jullie keuze is géén indviduele keuze, ze heeft gevolgen voor de maatschappij.

Morgen ga ik gezwind weer naar het werk. Misschien het eerste uur nog niet fluitend, misschien zelfs de hele dag niet fluitend, maar na afloop van de dag, toch met een gevoel van voldoening. Ik heb mij steentje bijgedragen.

1 opmerking:

kaat zei

Hé Tom ! Inderdaad iets om over bij te praten. Ik ben niet zo voorstander (als je al had kunnen denken) van een basisinkomen, omdat zo'n inkomen altijd veronderstelt dat anderen daarvoor zorgen en het de werkdruk verzwaart voor die groep. Arbeidsverdeling (met z'n allen minder werken, hogere inkomens naar beneden en lagere naar omhoog) waarbij de werkdruk verdeeld is lijkt mij wel iets.

Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...